28 november 2001.
Aan het eind van de
middag komen we in Caracas aan met een koffer vol waarschuwingen over de criminaliteit
aldaar. Via een infobalie geïnformeerd naar de beschikbaarheid van een
hotelletje in het centrum, waar we al heen gefaxed hadden maar geen antwoord
kregen. Er was plaats en met een taxiticket, die met grote borden aangeprezen
werden als de enige veilige manier om naar de stad te reizen, in een met
donkere ramen geblindeerde taxi de 25 km naar de stad overbrugd.
Het was druk op straat en we wilden wel wat
rondkijken en onze 'bolivars' uitgeven.
De receptionist floot ons terug en bezwoer
ons om uiterlijk om acht uur weer binnen te zijn. Het was te gevaarlijk
op straat.
We durfden nog maar net om de hoek een biertje
te gaan halen wat we al schichtig om ons heenkijkend opdronken en besloten
om de volgende dag te gaan organiseren om verder te trekken.
Ons hotelletje, Plaza Catedral, lag aan de Plaza Bolivar, midden in het oude centrum. De naam is ontleend aan de kathedraal die er tegenover staat. De straat is echter maar een paar meter breed en we keken tegen de grote wijzerplaat van de torenklok aan. De klok sloeg ieder kwartier een andere melodie en op het uur een duidelijk aantal slagen, zodat we dag en nacht op de hoogte waren van het tijdstip.
De volgende dag hebben we rondgewandeld en het huis van Simon Bolivar, de bevrijder van Venezuela, bezocht. Op straat is het verschrikkelijk druk. Straten vol kraampjes met allerhande spullen, vooral kerstkitsch in deze tijd. Het verkeer is een regelrechte chaos en het is ieder voor zich, zeker voor voetgangers. Leuk om te zien maar voor een dag voldoende. We vinden uiteindelijk een reisbureautje dat tickets kan verzorgen om de volgende dag naar Canaima te vertrekken.
Misschien moet Simon, Venezuela nog een keer
komen bevrijden van de armoede in het land en
de daaruit voortvloeiende criminaliteit.
Caracas was goed om mee te maken maar wij
wandelden constant achterdochtig rond en werden er een beetje onrustig
van.